Expositie

Architect Pi de Bruijn, de Architecten Cie
Geopend door Frans W. Weisglas, voorzitter van de tweede kamer der staten-generaal

De architectuur en werkwijze van Pi de Bruijn, de Architekten Cie. in het ABC Architectuurcentrum Haarlem.Maandag 30 september 2002 om 19.30 uur opent Frans W. Weisglas, Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de tentoonstelling ‘Framing the allusion’ van Pi de Bruijn. De tentoonstelling is te zien tot en met 17 november 2002. Aan de hand van een beperkt aantal nauwkeurig geselecteerde projecten uit zijn oeuvre wordt met de tentoonstelling ‘Framing the allusion’ een beeld geschetst van het werk en de werkwijze van Pi de Bruijn van de Architekten Cie.
de Architekten Cie. is een internationaal opererend Nederlands architectenbureau, geleid door vier architecten en een directeur Research & Development: Pi de Bruijn, Frits van Dongen, Branimir Medic´ & Pero Puljiz en Pieter van Wesemael (R&D).
In het werk van Pi de Bruijn staat niet de architect als vormgever maar de architect als organisator centraal. Juist in dat laatste schuilt De Bruijn’s grote kracht. Sinds de tweede helft van de jaren zeventig manifesteert De Bruijn zich als een organiserend architect die met veel geduld en toewijding in staat is complexe opgaven tot een goed einde te brengen.
De grote nadruk op organisatorische aspecten maakt dat de architectuurkritiek de gebouwen van Pi de Bruijn vaak niet beschouwt als architectuur met een grote A. In eerste instantie lijkt deze analyse terecht. De Bruijn’s gebouwen blinken niet uit in excentriciteit. Ze zijn rijk in materiaalgebruik, doordacht, functioneel, helder, tijdloos en blinken uit in eenvoud. De Bruijn is zich daar terdege van bewust: "Mijn werkwijze leidt misschien niet per definitie tot betere architectuur, maar wel tot betere gebouwen." Kortom, Pi de Bruijn is niet een architect van de vorm maar een architect van de functie.
De laatste jaren is er een duidelijke verschuiving waarneembaar in het werk van De Bruijn. Na(ast) projecten als de nieuwe Tweede Kamer, de verbouwing van het Concertgebouw, de Kalvertoren in Amsterdam en het Amstelveense hoofdkantooor van Zwitserleven houdt hij zich steeds meer bezig met het supervisorschap over grote stedenbouwkundige projecten als de Amsterdamse Zuidas, Amsterdam Zuidoost en de herbouw van de Enschedese rampwijk Roombeek. Gezien zijn werkwijze wekt de ontwikkeling van architect tot stedenbouwer nauwelijks verbazing. Een ‘stedenbouwkundige aanpak’ zat altijd al verstopt in zijn architectuur. Bijvoorbeeld bij de Tweede Kamer: een jarenlang proces met vele haken en ogen waarbij De Bruijn zich vaak architect, regisseur, diplomaat en supervisor tegelijk voelde. Desondanks is de pure stedenbouw voor de Bruijn een uitdaging aangezien het hier, meer nog dan in de architectuur, aankomt op organisatietalent en overtuigingskracht, gecombineerd aan een scherp architectonisch en stedenbouwkundig oog.